sensagent's content
Lettris
Lettris is a curious tetris-clone game where all the bricks have the same square shape but different content. Each square carries a letter. To make squares disappear and save space for other squares you have to assemble English words (left, right, up, down) from the falling squares.
boggle
Boggle gives you 3 minutes to find as many words (3 letters or more) as you can in a grid of 16 letters. You can also try the grid of 16 letters. Letters must be adjacent and longer words score better. See if you can get into the grid Hall of Fame !
English dictionary
Main references
Most English definitions are provided by WordNet .
English thesaurus is mainly derived from The Integral Dictionary (TID).
English Encyclopedia is licensed by Wikipedia (GNU).
Translation
Change the target language to find translations.
Tips: browse the semantic fields (see From ideas to words) in two languages to learn more.
last searches on the dictionary :
computed in 0.078s
dostawa, przesyłka, ładunek — cargo, consignatiegoederen, lading, last, loonpost, meetapparatuur, scheepslading, scheepsvracht, transport, verzending, vracht, vrachtgoed, zending - illegal insider trading, insider dealing, insider trading, self-dealing (en) - aukcja, licytacja — afslag, auctie, auktie, boedelhuis, boelhuis, erfhuis, veiling, vendu, vendutie - kapitaalaanwas, kapitalisatie - mieć na sprzedaż — omzetten, slijten, verkopen - abonnee, geabonneerde, inschrijver, leeskop, lezer, ondertekenaar - dostawa — aflevering, bestelling, bezorging, leverantie, levering, traditie, verschaffing, voorziening - consignatiegoederen, handeltje, partij - wysyłać — afschepen, uitzenden, verzenden - kruidenierswinkel, kruidenierszaak, levensmiddelenbedrijf, markt, marktplein - przechowanie, przechowywanie — depot, opslaan, opslag, repositie - marka, znak firmowy — fabrieksmerk, handelsmerk, handelsnaam, merk, merk-, merknaam, trade-mark - drogeria — apotheek, artsenijbereidkunde, drogist, drogisterij, drugstore, farmaceutica, farmacie, gaper - poszewka — kussensloop - handlować — dealen - handlowy — commercieel, handels- - niedochodowy, nierentowny — niet-commercieel, non-profit - exportable (en) - lansować — bevorderen, promoten, pushen - remanent — inventaris, inventarisatie, inventarizatie - komercjalizm — business, commerce, commercialisering, commercie, handel, handelsgeest, handelsverkeer, koophandel, koopmansgeest, zaak - działalność gospodarcza, handel, zajęcie — koophandel, zaken - wolny handel — vrijhandel - initial offering, initial public offering, IPO (en) - business activity, commercial activity (en) - operation (en) - business (en) - aanloop - handeltje, zaakje - import, przywóz — het invoeren, invoer - wywóz — uitvoer - przemyt — het smokkelen, sluikhandel, sluikinvoer, smokkel, smokkelarij, smokkelhandel - dystrybucja, rozkład — distributiewezen - marketing, technika sprzedaży — marketing, marktanalyse, marktonderzoek, marktverkenning, merchandising, productiestrategie, produktiestrategie - drug traffic, drug trafficking, narcotraffic (en) - świętokupstwo, symonia — simonie - sprzedaż — afzet, afzetmarkt, afzetmogelijkheid, koopdag, verkoping - dumping, przesyp — dumping, prijsbederf - retailing (en) - telemarketing - colportage, straathandel, valkejacht, valkenjacht, valkerij - afzet - pchli targ, wenta dobroczynna — liefdadigheidsbazaar, luizenmarkt, prondelmarkt, rommelmarkt, vlooienmarkt - posłać, strzelić — verladen - przeadresować, przekazać dalej, przesłać — achternasturen, achternazenden, doorsturen, doorzenden, nasturen, nazenden - kupić, nabyć — aankopen, aanschaffen, afnemen, betrekken, inkopen, kopen, verkrijgen, wegkopen - brać, wziąć — nemen - prenumerować — abonneren, zich abonneren - uprawiać handel domokrążny — colporteren, kolporteren, leuren, parlevinken, pushen, rondvertellen, uitventen, venten - appliance (en) - sell (en) - księgarnia — boekenstalletje, boekhandel, boekwinkel - butik — boetiek, confectiezaak, kledingmagazijn, kledingzaak, modemagazijn, modezaak - canteen (en) - sklep sieci handlowej - masarstwo, wędlinarstwo - dobro, towar, wyroby — goed, goederen, handel, handelsgoederen, handelswaar, koopwaar, producten, spul, vrachtgoed, waar, waren - dobra konsumpcyjne — consumptie-artikelen, consumptiegoederen, verbruiksgoederen - convenience store (en) - sklep wielobranżowy — handelsnederzetting, toko, warenhuis - centrum handlowe, dom towarowy, duży sklep detaliczny — detailhandel, handelscentrum, kleinhandel, warenhuis - cash-and-carry, disconteringsbank, discontobank, discount, discountzaak, weidewinkel - serwetka — taartrand - suszarka, suszarka bębnowa — droger, droogautomaat, droogmolen, droogtrommel, föhn, haardroger, siccatief, trommeldroger, wasdroger - gebruiksgoederen - artykuł eksportowy, eksport, wywóz — export, exportartikel, exportcijfer, uitvoer, uitvoerartikel - spichlerz — graanschuur, graanzolder, korenschuur, korenzolder, voorraadschuur - towary żelazne — ijzerhandel, ijzerwinkel - megasam — hypermarkt, weidewinkel - import, przywóz — het invoeren, importgoederen, invoer - asortyment, branża, towar — produktaanbod - towary — artikel, goederen, handel, handelsgoederen, handelswaar, koopwaar, spul, vracht, vrachtgoed, vrachtgoederen, waar, waren, winkelwaar - serwetka — servet, vingerdoekje - pizzeria — pizzeria - centrum handlowe — middenberm, winkelcentrum, winkelpassage - salon kosmetyczny — kapperszaak, kapsalon, schoonheidsinstituut, schoonheidssalon - bed sheet, sheet (en) - automaat, fruitautomaat, gokautomaat, gokkast, snoepautomaat, speelautomaat, trekautomaat - zapas — stock, voorraad - magazyn — depot, entrepot, ligplaats, magazijn, opslag, opslagkosten, opslagplaats, opslagruimte, pakhuis, remise, stallingkosten, stapelhuis, stapelplaats, tramremise, veem, voorraadschuur - supersam — supermarkt, zelfbediening, zelfbedieningswinkel, zelfbedieningszaak - automat do sprzedaży — verkoopautomaat - kod paskowy — barcode, bar code, barkode, streepjescode, streepjeskode, zebracode, zebrakode - bilet — bon, entreebewijs, entreebiljet, entreekaartje, kaart, kaartje, kiesbriefje, passagebiljet, stembiljet, stembriefje, tegoedbon, ticket, toegangsbewijs, toegangskaartje, voucher, waardebon - carga, cognossement, connossement, laadbrief, passagierslijst, vrachtbrief, vrachtcedel - afzetmarkt, afzetmogelijkheid - order, purchase order (en) - postorder - prijsindex, prijsindex(cijfer), prijsindexcijfer, prijsniveau, prijspeil - prijsindex, prijsindex(cijfer), prijsindexcijfer - handelsbeleid, handelspolitiek - znak handlowy — gedeponeerd handelsmerk, geregistreerd handelsmerk, handelsmerk, merk - logo, logotyp — beeldmerk, logo, logogram, vignet, woordmerk - prijsklasse - paczka, pudełko, tobołek, tłumok, wiązka — bundel, doos, keuzepakket, package, pak, pakje, pakket, programmapakket, standaardpakket, vakkenpakket - syndicaat - konsorcjum — consortium, poule, syndicaat, trust - trust — cartel, kartel, trust - douane-unie, tolunie - Benelux — Benelux - kamer van koophandel - market, target group (en) - pchli targ — luizenmarkt, prondelmarkt, rommelmarkt, vlooienmarkt - konsument — consument, verbruiker - księgowy — accountant, accountants-administratieconsulent, administrateur, boekhouder, boekhoudster, controller, penningmeester, quaestor, quaestrix, schatbewaarder, schatmeester, thesaurier - ogłaszający, reklamujący — adverteerder, adverteerster, advertentieblad, huis-aan-huisblad, reclameadviseur, reclameadviseuse, reclameman, reklameadviseur, reklameadviseuse - makler — agens, agent, commissionair, factoor, factor, handelsagent, handelsreiziger, makelaar, vertegenwoordiger - magnat, potentat — baron, -baron, barones, baronesse, geldmagnaat, koning, magnaat, majesteit, mogol, vrijheer - barman, barmanka — barbediende, barkeeper, barman, kelner, ober - księgarz — boekhandelaar, boekhandelaarster, boekverkoper - hulpkelner - biznesmen, człowiek interesu, przedsiębiorca — zakenman - kobieta interesu — zakenvrouw - nabywca — aankoopster, aankoper, afnemer, inkoopster, inkoper, klant, koper, opkoopster, opkoper - aprowizator — cateraar, catering, cateringbedrijf, leverancier van maaltijden - domokrążca — venter - chartered accountant (en) - filtr, odkurzacz, sprzątacz, sprzątaczka — stomerij - koncesjonariusz — concessiehouder, concessionaris - connection (en) - konsygnatariusz — geadresseerde, geconsigneerde - klient — afnemer, cliënt, rekeninghouder, stempelaar, werkeloze, werkloze - distributeur, verdeeldoos - przedsiębiorca — aanneemster, aannemer, ondernemer - eksporter — exporteur, uitvoerder, uitvoerster - handlarz rybami — visboer, vishandelaar, visvrouw - oberżysta, właściciel gospody — gastheer, gastvrouw, herbergier, herbergierster, hospes, hospita, kotbaas, logementhouder, parasietendrager, waard - importer — importeur, invoerder, invoerster - hurtownik — groothandelaar, groothandelaarster, grossier, stukwerker - najmodawca — verhuurder, verpachter, verpachtster - bławatnik - handelaar, handelsman, koopman, koopvrouw - dojarka, mleczarka, mleczarz — melkboer, melkman, melkmeid, melkmeisje, melkvrouw - computeroperator, operator, procesoperator - właściciel, właścicielka — bezitster, bezitter, eigenaar, eigenares - bladenman, krantenbezorger, krantenbezorgster, krantenjongen, krantenmeisje - właściciel pubu — caf{#225}{#130}{#225}houder, tollenaar - publiciteitsagent - pośrednik mieszkaniowy, pośrednik w handlu nieruchomościami — huismakelaar, huizenmakelaar, makelaar, makelaar in onroerend goed - recepcjonista — doktersassistente, receptionist - konserwator, odnowiciel, restaurator, wskrzesiciel, właściciel restauracji — restaurateur - salesgirl, saleslady, saleswoman (en) - acquisiteur, advertentieacquisiteur - vertegenwoordiger, vertegenwoordigster, winkelbediende - onderminister, secretaresse, secretaris, staatssecretaris - sprzedawca — handelaar, handelsman, koopman, koopvrouw, verkoper - sklepikarz — detaillist, kleinhandelaar, middenstander, neringdoende, wederverkoper, winkelier - fournisseur, leverancier, toeleverancier, toeleveringsbedrijf - handlarz, kupiec — handelaar, handelaarster, handelsman, kleine zelfstandige, koopman, koopvaarder, koopvaardijschip, koopvrouw, middenstander, middenstandster, neringdoende, winkelhouder, winkelhoudster, winkelier, winkelierster - Andrew Carnegie, Carnegie (en) - opłata — prijs, vervoerprijs - tarief - honorarium — collegegeld, honorarium, inschrijfgeld, inschrijvingsgeld, prijs, vacatie, vacatiegeld - prowizja — commissie - leenstelsel - stawka — niveau, tarief - fracht, przewóz, ładunek — scheepsvracht, transportkosten, vervoerkosten, vrachtgoed, vrachtkosten, vrachtprijs - kurs wymiany — geldkoers, koers, muntkoers, omrekeningskoers, omrekenkoers, valutakoers, wissel, wisselkoers, wisselnotering - earnings report, income statement, operating statement, profit-and-loss statement (en) - handelstekort - księga, księga główna — boek, boekblok, boekje, grootboek, kasboek, lijst, steigerbalk - handelswaarde - drożdże — bakkersgist, gist - bewaartijd, houdbaarheid[Domaine]
-