skremmende — afgrijselijk, afschuwwekkend, ijselijk, schrikbarend, verontrustend - begerig, vraatzuchtig - bli — worden - acquisitive (en) - begjærlig, grådig, grisk, kjøpelysten — begerig, gierig, gulzig, hebberig, hebzuchtig, inhalig, vraatzuchtig - inactive, passive (en) - jublende, triumferende — blij, blijmoedig, gelukkig, genietend, genotvol, jolig, jubelend, monter, vreugdevol, vrolijk - uitputtend - forsettlig, med hensikt, med overlegg, med vilje, med vilje/forsett, med vilje/hensikt — bewust, doelbewust, doelgericht, expres, gericht, met opzet, met voorbedachte rade, moedwillig, opzettelijk, uit moedwil, vrijwillig, welbewust, weloverwogen - onbedoeld, ongewild, onopzettelijk - passivt — lijdzaam, passief - forferdet — ontsteld, ontzet, overstuur, van slag, van streek - panikkartet, som lett får panikk — paniekachtig, paniekerig, panisch - standhaftig, ubøyelig — onwrikbaar - ansvarlig — verantwoordelijk - amnesi, hukommelsestap — amnesie, geheugenverlies - hovmodig, praktfullt, prektig, stolt — fier, trots - bestemt, definitivt, forhåpentligvis, javisst!, ja visst!, klart, med sikkerhet, naturligvis!, riktignok, så gjerne!, selvfølgelig, selvfølgelig!, sikkert, uten tvil, vel ikke, virkelig, visst — beslist, inderdaad, met zekerheid, safe, vertrouwd, zeker - gezamenlijk - alvorlig, maurflittig, oppriktig — ernstig, serieus - djervt, galant, iherdig, modig, ridderlig, tappert — dapper, galant, moedig - samvittighetsfullt, til punkt og prikke — conscia antieus, consciëntieus, gewetensvol, nauwgezet, scrupuleus, skrupuleus, strikt - diskret, nøkternt — nuchter, stemmig - dristig, tydelig — dapper - dyktig, flink, flinkt, kompetent, med dyktighet, slående — bekwaam, toepasselijk - bekymret, engstelig, sjenert — bang, bezorgd, in spanning, ongemakkelijk, ongerust, vol spanning - intellectueel, intellektueel - alvorlig, alvorstungt, høytidelig — ernstig, plechtig - grovt, rått, ufint — ruw - fryktelig, redselsfull — afgrijselijk, afschrikwekkend, afschuwelijk, gruwelijk, lelijk, onfraai, onooglijk, verschrikkelijk - engstelig, redd — afschrikwekkend, angstwekkend, bang, erg, geducht, gevreesd, schrikaanjagend, schrikverwekkend, schrikwekkend, vreselijk - avskrekkende, truende, uhyggelig — afschrikwekkend, bedreigend, dreigend - hårreisende, nervepirrende, nifs, som i et mareritt, uhyggelig — bloedstollend, griezelig, hetgeen de haren te berge doet rijzen, huiveringwekkend, nachtmerrieachtig - akelig, eng - djerv, modig — geducht - makaber, sykelig — griezelig, luguber, macaber - improperly (en) - djervt, dristig, fryktløst, standhaftig, uten å vike, uten redsel — onbevreesd, onversaagd, onverschrokken, onvervaard, onwrikbaar - intellligent, vettug — bijdehand, intelligent, slim - dannet, høflig — beleefd, hoffelijk, hoofs - grovt, uanstendig, udannet, uhøflig — onbeleefd, ongemanierd, onheus, onhoffelijk, slechtgemanierd - hjertelig, inderlig, jovialt, rikelig — hartelijk, hartig, vriendelijk - elskverdig, godlynt, hyggelig, omgjengelig, varmt, vennlig — aimabel, beminnelijk, hartelijk, lieftallig, met hoffelijkheid, vriendelijk, vrolijk - illevarslende — onheilspellend - djerv, dristig, fryktløs, uten redsel — onbevreesd, onversaagd, onverschrokken, onvervaard - horrifyingly (en) - engstelig, fryktelig, redd — bang, vreselijk - iherdig, tapper — dapper, flink, kranig, moedig - forferdelig, frekt, skrekkelig — ontstellend - tapper — moedig - engstelig, redd — bang - engstelig, nervøs, sky — angstig - lafhartig, stumperachtig - arrogant, hovent — aanmatigend, arrogant, laatdunkend - verzekerd, zeker - begjærlig, grådig, grisk — begerig, gierig, gretig, gulzig, hebberig, hebzuchtig, inhalig, zuchtig, -zuchtig - churlishly, surlily (en) - volitionally, willingly (en) - detaljert, utførlig — breedvoerig, gedetailleerd, omstandig, uitvoerig - flyktig — minderwaardig, minderwaardige, oppervlakkig, vluchtig, zonder diepgang - equably (en) - enorm, formidabel - gjerne, gledelig, med glede — gaarne, graag, met alle plezier, met genoegen, van harte, volgaarne, zielsgraag - gluttonously (en) - motstrebende, -villig — tegen wil en dank - munter, ubekymret — monter - frisk, glad, glad og livlig, kvitrende, opplagt — monter, opgewekt, vrolijk - hensynsløst, uforsiktig — roekeloos, vermetel - heltemodig, heroisk — heldhaftig - ufølsomt, uttrykksløst — onbewogen - persoonlijk opvatten - klokt, skjønnsomt — verstandig - lemfeldig, mildt, skånsomt — inschikkelijk, lankmoedig, mild, toegeeflijk, toegevend - sentimenteel, walglijk flauw van smaak, walglijk zoet - ensformig, monotont — eentonig - flegmatiek, flegmatisch - pyset — krap, nietig, schraal - sensuelt — sensueel - solitarily (en) - stoïcijns, stoïsch - tappert — moedig - begerig, vraatzuchtig - forstå, gå ut fra, innse, kjenne, oppfatte, skjønne — begrijpen, bevatten, doorhebben, horen, snappen, vatten, vernemen, verstaan, weten - forstå, oppfatte — doorhebben - bli/være klar over, få riktig, forstå, forstå riktig, gjøre/si riktig, innse — beseffen, doorkrijgen, iets goed hebben, inzien, realiseren, weten - vite — weten - kjenne, kunne — kennen - know (en) - erfare, leve, oppleve — ervaren, leven - know (en) - blande sammen, forveksle — verwarren - lese mellom linjene — tussen de regels door lezen - begrijpen, nemen, opnemen, opvatten - read, take (en) - ridderlig — galant, ridderlijk - avvisende, brå, brysk — abrupt, bits, bruusk - karakteriseren, kenmerken, kenschetsen, kentekenen, tekenen, typeren - forutse — vooruitzien, voorzien - få solgt, selge — debiteren, de verkoop bevorderen, verkopen - få over på sin side, overbevise — overhalen, overtuigen - fraråde, la være overtale til å — afbrengen van, uit het hoofd praten - Jean Piaget, Piaget (en) - bonthandelaar - emotioneel - indre — verborgen - beskrive, karakterisere — bestempelen, betitelen, karakteriseren, kenmerken, kenschetsen, kentekenen, kwalificeren, stempelen, tekenen, typeren - hardnakkethet, iherdighet, standhaftighet, utholdenhet — perseveratie, volharding - aggro (en) - atferd, framferd, gjøremål, holdning, oppførsel, vandel, verk — doen en laten, gedrag, gedraging, houding, optreden, procesvoering - behavior, behaviour (en) - kald, kjølig, uvennlig — koud - intellectueel, intellektueel, verstandelijk - forstandig, intelligent, vettug — bijdehand, intelligent, schrander, slim, verstandig - bevisst, forsettlig, med hensikt, overlagt — opzettelijk - ongewild, onopzettelijk - introspectief, zelfonderzoekend - få til å, tvinge — verleiden, veroveren, versieren - runke — afrukken, aftrekken, bevlekken, bevredigen, geilpompen, masturberen, onaneren, rukken, zichzelf bevredigen - lydig — gehoorzaam - egensindig, i strid med, motsatt, oppsetsig, stikk imot — eigenzinnig, in strijd met - egenrådig, hardnakket, sta, steil, stri — bokkig, eigenzinnig, koppig, stijfhoofdig - be om — solliciteren, vragen om - draw (en) - heet worden, opwinden - assure, reassure (en) - boil, seethe (en) - gi en støkk, gjøre redd, sette skrekk i, skremme — angst aanjagen, bang maken, beangstigen, de schrik op het lijf jagen, doen schrikken, laten schrikken, schrik aanjagen, schrikken, verschrikken - forferde, fylle med redsel, sjokkere — afschrikken, alarmeren, ontstellen, schrik aanjagen, shockeren - gjøre usikker/nervøs, skremme, ta motet fra — nerveus maken, onzeker maken, van streek brengen - die (en) - kue, skremme, ta motet fra, true — afschrikken, intimideren, ontmoedigen - gjøre rasende — woedend maken - bringe ut av fatning, forfjamse — beschamen, van zijn stuk brengen - desorientere, forbløffe, forvirre — verbijsteren - in geldverlegenheid brengen, ontwapenen, verwarren - lide, ta skade — afzien, lijden - gå tapt, komme bort, miste — verliezen - skuffe, svike, svikte — in de steek laten, teleurstellen, verijdelen - fornedre, ydmyke — humiliëren, kleineren, omlaaghalen, vernederen, verootmoedigen - fornedre, forsimple, nedverdige — vernederen - redusere, sette ned — verminderen - beherske, holde styr på, holde tilbake, temme — beheersen - opgetogen maken - oppmuntres — aanmoedigen, bemoedigen, bevorderen, een hart onder de riem steken, moed geven, moed inspreken, toejuichen - oppmuntre, sette mot i — aanmoedigen, bemoedigen, bevorderen, opbeuren - discourage (en) - dishearten, put off (en) - burn (en) - arrogant, hoven, hovmodig, innbilsk, som tar seg selv for høytidelig — arrogant, gewichtig - arrogant, hoven, med øyenbrynene hevet, overlegen, stolt — denigrerend, hooghartig, laatdunkend - blæret, forfengelig, innbilsk, oppblåst, overlegen, selvgod — ijdel, verwaand - omhyggelig — indachtig, zich bewust van - ansvarlig — verantwoordelijk - sensitise, sensitize (en) - framkalle, opphisse, røre, sette fantasien i sving, stimulere, vekke, vekke sterke sinnsbevegelser — bevredigen, klaarmaken, opwekken, opwinden, raken - ondskapsfull, skjelmsk, skøyeraktig — duivels, ondeugend - alvorlig, edruelig, nøktern — nuchter - find (en) - pleiten tegen, strijden - ha/øve innflytelse på, påvirke — beaanvloeden, beïnvloeden, doorwerken, influenceren - karakterisere, kjennetegne — kenmerken - behavioral, behavioural (en) - antisemittisk — antisemitisch, anti-semitisch - image, imago - hjerne, hode, sinn — hoofd, kop - det ubevisste, underbevissthet — het onbewuste, onderbewuste, onderbewustzijn - forstand — intellect - denkwereld, esprit, gedachtenwereld, geestigheid - falskhet, list, listighet, sleiphet, sluhet, underfundighet — geleid projectiel, geraffineerdheid, geslepenheid, gladheid, slimmigheid, sluwheid, spitsheid - det å være tilbakestående, treghet — achterlijkheid - anlegg, dyktighet, evne — faculteit, kunnen, macht, potentie, talent, vermogen - anliggende, ansvar, sak — aangelegenheid, belang, interesse, verantwoordelijkheid - affære, anliggende, begivenhet, dings, greie, sak, ting — aangelegenheid, affaire, ding, kwestie, zaak - ivory tower (en) - anima (en) - engasjement, innblanding — belangstelling, betrokkenheid - forvirring, rot, røre — verwarring - desorientering, forvirring — verbijstering, verstomming - forfjamselse, rådvillhet — verbluftheid - gåte, mysterium, mystikk — enigma, geheimzinnigheid, mysterie, raadsel, raadselachtigheid - dilemma, knipe, vanskelig valg — dilemma, tweestrijd - sikkerhet, visshet — vastigheid, zekerheid - selvsikkerhet, selvtillit, selvtillit/-sikkerhet, sikker framtreden, visshet — precedent, zekerheid, zelfbevestiging, zelfvertrouwen, zelfverzekerdheid - overmoed, vermetelheid, zekerheid - reliance, trust (en) - det som sår tvil, frykt, usikkerhet, uvisshet — aarzeling, dubbelzinnigheid, ongewisheid, ongewisse, onzekere, onzekerheid, twijfel, twijfelachtigheid, weifeling - bange anelser, betenkeligheter, mistillit, mistro — achterdocht, argwaan, bang voorgevoel, suspicie, verdenking, wantrouwen - leveregler, prinsipper — principes - psykologi — mensenkennis, psychologie, zielenroerselen, zieleroerselen, zielkunde - cognitive psychology (en) - ontwikkelingspsychologie - functiepsychologie - psychofysica - behaviorisme, behaviourisme, gedragspsychologie - neuropsychologie, psychofysiologie - psychometrie, psychoscopie - gestaltpsychologie - sosialpsykologi - groepsdynamica - voice (en) - parapsychologe, parapsycholoog - psykolog — psychologe, psycholoog - Carl Gustav Jung, Carl Jung, Jung (en) - intelligentiequotiënt, IQ - lykksalighet — geluksroes, gelukzaligheid, heerlijkheid, zaligheid, zevende hemel - aboulia, abulia (en) - anhedonia (en) - hypnose — droomtoestand, hypnose, trance - autosuggestie, zelfsuggestie - hypochondrie - anspenthet, spent forhold, spenthet, stramming — nervositeit, stress, zenuwachtigheid - fornuftighet, rimelighet — rationaliteit, redelijkheid - melancholia (en) - irritasjon, opphisselse — irritatie - assosiasjon, tankeforbindelse, tilknytning — associatie - humør — humeur, stemming[Domaine]